-
1. Dakvloer
-
2. Hellingslaag
-
3. Thermische onderbreking om de koude brug te vermijden
-
4. Dampscherm (zie TV 215, hoofdstuk 6)
-
5. Thermische isolatie (waarvan de dikte afgestemd dient te worden op de geldende thermische regelgeving)
-
6. Hoeklat of versterkte hoek
-
7. Dakafdichting
-
8. Dakafdichting
-
9. In een mortelbed geplaatste dorpel met druipneus
- 10. Luchtdichtheidsmembraan
De detailleringen in deze Technische Voorlichting zijn geldig voor de binnenklimaatklassen I tot en met III. Voor de binnenklimaatklasse IV is er doorgaans een bijkomende studie vereist, teneinde na te gaan of er geen inwendige condensatieproblemen kunnen ontstaan. Dit is voornamelijk het geval wanneer er, zoal hier, gebruikgemaakt wordt van een thermische onderbreking of isolerend metselwerk in de dakopstand.
De afdichting onder de dorpel dient waterdicht verbindbaar te zijn met de dakafdichting (zie TV 244, hoofdstuk 9) en dient - gelet op de delicate uitvoering ervan - door de dakafdichter geplaatst te worden.
Teneinde de afdichting voldoende ver te kunnen doortrekken, dient men er tijdens de ruwbouwwerkzaamheden op toe te zien dat er in het gevelmetselwerk (meer bepaald ter hoogte van de hoeken met de dorpel) een toereikende uitsparing voorzien wordt. De dorpel kan bijgevolg pas na de afdichtingswerken aangebracht worden.
We willen erop wijzen dat er aan de achterzijde van de ruwbouw een ononderbroken steun voorzien moet worden om de correcte uitvoering van de dakafdichting onder de dorpel mogelijk te maken.
Er dient bijzondere aandacht besteed te worden aan de verbinding van het spouwmembraan naast de dorpel met de afdichting onder de dorpel. Om de continuïteit hiervan te garanderen, verwijzen we naar de fiche nr. 20.
De opstanden dienen ingesmeerd te worden met een kleefvernis alvorens de dakafdichtingsstroken aan te brengen.
Bij toepassing van de gietmethode wordt de aandacht gevestigd op het risico dat het giet- of bedekkingsbitumen van de bitumineuze onderlagen kan afglijden. Deze stroken bestaan best uit elastomere polymeerbitumen de eventuele kleeflagen en onderlagen moeten een verwekingstemperatuur van 110°C of meer hebben en worden mechanisch bevestigd met een klemprofiel of in het geval van metalen slabben met een metalen lat.
Ook bij koud verlijmde dakopstanden (bv. brandbare ondergronden) en onderlagen uit geoxideerd bitumen die geplaatst werden door vlamlassen, is een dergelijke mechanische bevestiging vereist.
Bij gebruik van gevlamlaste afdichtingslagen uit polymeerbitumen zijn er geen noemenswaardige afglijproblemen te verwachten.
Niettemin wordt er vanaf een opstandhoogte van 500 mm ook in dit geval een mechanische bevestiging van de afdichting aangeraden. Bij hogere dakopstanden zijn bij gevlamlaste afdichtingslagen geen bijkomende tussenfixaties vereist, tenzij men hechtingsproblemen vreest.
In deze fiche wordt de uitvoering van een eenlaagse bitumineuze afdichting weergegeven. Voor de uitvoeringsprincipes voor meerlaagse bitumineuze afdichtingen aan de opstanden verwijzen we naar § 5.4.1 in het algemene deel van de TV 244.
Bij eenlaagse bitumineuze afdichtingen die afgewerkt zijn met leischilfers, wordt de overlapverbinding idealiter op de fabrieksmatig voorziene neutrale zone (zonder leischilfers) uitgevoerd. Wanneer dit om uitvoeringstechnische redenen niet mogelijk is, dient men in zones waar er een zeker risico op plasvorming bestaat veiligheidshalve een bijkomende strook onderlaag onder de overlapverbinding te voorzien.