Secanspalenwanden worden gevormd door primaire en secundaire in elkaar geplaatste betonnen palen (zie fiche 56.03). De wand die zo ontstaat, kan dienst doen als beschoeiing met een waterremmende functie maar mag in geen geval beschouwd worden als een definitieve vloeistofdichte bescherming voor een ingegraven constructie. Dit is voornamelijk te wijten aan het feit dat de uitvoeringsmethoden het niet toelaten om de waterdichtheid van de constructie, en in het bijzonder van de aansluitingen tussen de palen, te verzekeren.
Eenzelfde redenering kan gevolgd worden voor andere beschoeiingstechnieken. Wanneer er een zekere waterdichtheid vereist is, dient men dus een secundaire vloeistofdichte barrière aan te brengen waarvan de dichtheidsklasse in het bestek gespecificeerd moet worden. Indien men er in het ontwerp van uitgaat dat een zeker lekdebiet toegelaten is, kan men er in bepaalde gevallen voor opteren om enkel secanspalenwanden te gebruiken om zo de kosten te drukken (op voorwaarde dat de lekdebieten beheersbaar blijven en dat er geen gronddeeltjes indringen). In dit geval moet men rekening houden met een zekere hoeveelheid water die in de kelder terecht kan komen. Dit water kan dan opgevangen worden in een gootje aan de binnenzijde van het gebouw en zo afgevoerd worden naar de riolering.
De waterdichtheid tussen de vloerplaat en de palenwand kan in zekere mate verbeterd worden door het aanbrengen van opzwellende banden en van injectieslangen. De profilering van de palenwand maakt het evenwel niet eenvoudig om op alle plaatsen een goed contact te verzekeren tussen de palen en de opzwellende banden (zie afbeelding 15). De vloerplaat wordt meestal ingewerkt in een uitsparing (ongeveer 50 mm) die in de palenwand aangebracht wordt. Als een waterdichtheidsklasse 1 of 2 vereist is, moet er een voorzetwand met een minimale dikte van 200 of 240 mm voorzien worden, rekening houdend met de aanbevelingen uit de voorgaande fiches (zie afbeelding 14). Indien er een kimplaat aangebracht moet worden ter hoogte van de aansluiting tussen de voorzetwand en de vloerplaten, dient men eerst de voorzetwand uit te voeren vooraleer men start met de realisatie van de bovenliggende vloerplaat.
Het studiebureau kan omwille van stabiliteitsredenen beslissen om de voorzetwand aan de secanspalenwand vast te maken met behulp van chemische ankers. Wanneer er leidingkokers in het gebouw voorkomen, moeten deze bij voorkeur niet in de buitenwanden voorzien worden indien de leidingkokers doorlopen tot in de ondergrondse delen van de constructie. Op deze manier kunnen eventuele sleuven in of doorboringen van de secanspalenwand of de voorzetwand zoveel mogelijk vemeden worden.