Voor kelders op geringe diepte (ongeveer 3 m onder het maaiveld) kan men een drainagesysteem aanbrengen om tijdelijke waterdrukken ten gevolge van in de grond doorgedrongen oppervlaktewater te voorkomen. Er mag evenwel geen drainering voorzien worden in de grondwaterspiegel zonder het uitvoeren van een bijzondere studie. Het drainagesysteem is opgebouwd uit drie elementen namelijk: een verzamelbuis (collector), een drainerend materiaal dat doorloopt tot bovenaan de keldermuur en een filterdoek die aangepast is aan de eigenschappen van de grond.
De porositeit van de drainerende laag moet zo groot mogelijk zijn om een maximaal waterdebiet te kunnen afvoeren en het dichtslibben van het drainagesysteem te voorkomen. De hellingsgraad van de verzamelbuis moet steeds voldoende groot zijn (0,5 % tot 1 %, nooit in tegenhelling), zodat de stroomsnelheid van het water voldoende hoog is. Het bezinken van de vaste deeltjes in suspensie wordt hierdoor beperkt. De collector moet laag genoeg geplaatst worden (onder het niveau van de aansluiting tussen de draagvloer en de kelderwand) om tijdelijke waterdrukken ter hoogte van deze aansluiting te voorkomen. De verzamelbuis moet zich wel boven de funderingsaanzet bevinden. De capaciteit van de collector dient berekend te worden in functie van de af te voeren waterdebieten.
Voor de drainagelaag kunnen diverse materialen gebruikt worden: steen of grind, poreuze blokken, geokunststoffen (geotextielen, composieten, draineerplaten ...). De collectoren bestaan meestal uit geperforeerde of van gleuven voorziene (stijve) buizen. Als men buizen gebruikt die slechts aan één kant geperforeerd zijn, moet het geperforeerde gedeelte normaliter aan de bovenzijde geplaatst worden. De verzamelbuis moet in dit geval voldoende diep aangebracht worden, aangezien het geperforeerde deel zich in de te draineren zone moet bevinden.
Voordat het water de drainerende laag bereikt, moet het eerst door een filterlaag passeren die het water doorlaat en de vaste deeltjes in suspensie tegenhoudt. Bij het kiezen van een filter moet er een compromis gemaakt worden bij de keuze van de korrelverdeling van het materiaal (als het om grind of zand gaat) of de grootte van de filteropening (bij kunststoffilters, bv. uit geotextielen). Het drainagesysteem kan namelijk dichtslibben wanneer er via te grote openingen te veel vaste deeltjes doorgelaten worden, terwijl te fijne openingen de drainagelaag ondoorlatend kunnen maken.
Voor de drainering gebruikt men vaak geprofileerde HDPE-platen, die reeds tijdens de fabricage voorzien worden van een filter. Deze platen moeten met de filterzijde tegen de aanaarding geplaatst worden en met de geprofileerde zijde tegen de te beschermen muur. Daarnaast bestaan er ook HDPE-platen die slechts aan één zijde voorzien zijn van noppen en niet uitgerust zijn met een filter. Dit soort platen moet met de noppenzijde tegen de muur geplaatst worden en moet aangevuld worden met een filter. De naden moeten uitgevoerd worden met een voldoende grote overlap. Voor de courante dieptes (tot ongeveer 3 m) is het meestal voldoende om de drainagelaag tijdelijk aan de bovenzijde te bevestigen.
Voor wanden uit baksteen met een hoge capillaire absorptie is het ten zeerste aan te raden om een bijkomende anticapillaire bescherming te voorzien bij het gebruik van een drainagesysteem (bv. vochtwerende cementering). Het aanbrengen van een dubbele plasticfolie op het (voldoende vlakke) metselwerk kan tevens de vochtopname door capillariteit beperken.
Daarnaast kan men eventueel nog een aanvullende soepele afdichting met gelaste naden voorzien aan de muurvoet, zodat men het risico op waterinfiltraties ter hoogte van de aansluiting tussen draagvloer en de keldermuren kan beperken.