Aandachtspunten
Het schrijnwerk dient steeds aan te sluiten op de spouwisolatie, waarbij de gebeurlijke thermische onderbreking geheel in contact moet staan met het isolatiemateriaal. Vanuit een energetisch oogpunt wordt het schrijnwerk bij voorkeur centraal ten opzichte van de spouwisolatie geplaatst. De schema's op de vorige bladzijde tonen de plaatsing van het schrijnwerk vooraan (schema C), achteraan (schema A) en centraal ten opzichte van het isolatiemateriaal (schema B).
Om de stabiliteit van de vensterdorpel te waarborgen, kan er een isolerend bouwblok aangebracht worden, dat tevens zorgt voor de continuïteit van de thermische isolatie. Het schrijnwerk kan onderaan ondersteund worden met behulp van geschikte metalen ankers die in de draagvloer bevestigd worden (17). Indien de detaillering dit toelaat, dan kan de betonnen draagvloer tot in de spouw doorgetrokken worden (afhankelijk van de detaillering in de lopende delen).
De waterdichtheid wordt verzekerd door de membranen uit de lopende delen (zie TV 264 § 2.1.2, p. 11) continu te verlengen tot in de vensteropening (18). Bovendien wordt er een bijkomend membraan aangebracht onder de dorpel dat aan de achterzijde (19) en de zijkanten opgetrokken wordt.
De dorpel vertoont een helling naar buiten toe en steekt enigszins uit het gevelvlak, tenzij hij zich op hetzelfde niveau als de aanaarding buiten situeert (zie verder). Aan de onderzijde van de dorpel is er een druipgroef aanwezig die minstens 30 mm van de gevel verwijderd is.
Dorpels uit natuursteen hebben een dikte van 50 mm of meer en worden zijdelings in het metselwerk ingewerkt over een diepte van minstens 50 mm om kantelen te vermijden. Aan de zijranden en de achterzijde zijn ze uitgerust met een geïntegreerde opstand. Om economische redenen wordt er vaak ook gebruikgemaakt van dorpels met een rechthoekige doorsnede met een aangelijmde opkant.
Indien de luchtdichtheid van de onderste aansluiting tot stand gebracht wordt door een inpleisterbaar membraan, dan wordt dit op de vloer aangebracht en tegen de zichtzijde of de onderzijde van het schrijnwerk gekleefd. Men dient erop toe te zien dat de kleefband niet hoger komt dan het niveau van de afgewerkte vloer.
Naargelang van de positie van het schrijnwerk kunnen er geluidslekken ontstaan ter hoogte van de aansluiting van het schrijnwerk op de spouwmuur (zie TV 264 § 2.4.5, p. 27). Afhankelijk van de projectvoorwaarden (gewenst niveau van akoestische isolatie, omgevingsgeluid ...) kunnen er aanvullende maatregelen nodig zijn.
(17) Indien het schrijnwerk gedragen wordt door het isolerende bouwblok, dan dient men na te gaan of de druksterkte van dit blok toereikend is.
(18) In functie van de waterdichtheidseisen voor de kelder kunnen er bijkomende maatregelen, zoals een drainering, een kimplaat ..., noodzakelijk zijn.
(19) In sommige gevallen wordt het spouwdraineringsmembraan onder de dorpel doorgetrokken, zodat er geen extra membraan meer nodig is.