Wanneer men bij dakterrassen een minimale opstand van 150 mm aanhoudt, zoals aangegeven in detail nr. 6.0 (TV 264 p. 74), dan kan zowel de dakafdichting als de spouwdrainering ter hoogte van de deuropening continu aangebracht worden, wat het risico op waterinfiltraties uiteraard beperkt. Om de toegankelijkheid van binnenuit te verbeteren, kan men een insprong voorzien in de draagvloer of, wanneer dit niet wenselijk is, een dikkere uitvulling aanbrengen. In dit laatste geval dient men rekening te houden met het feit dat de uitvullingslaag niet alleen zal leiden tot een aanzienlijke toename van het gewicht van de vloer, maar ook van de hoeveelheid bouwvocht.
Als men de toegankelijkheid van het schrijnwerk ook aan de buitenzijde wenst te verbeteren, dan zal men de verkleinde opstandhoogte enigszins moeten 'compenseren' door de waterafvoer in de zone voor de deuropening te verbeteren.
Dit kan bij een hechtende terrasbetegeling gebeuren door een goot te voorzien. Bij tegels op tegeldragers kan men hiertoe overgaan tot de plaatsing van een rooster.
Het afdichtingsmembraan van het dakterras moet bovendien doorgetrokken worden tot onder en achter de dorpel. Tijdens de uitvoering dient men erop toe te zien dat deze opstand voldoende ondersteund wordt.
De spouwdrainering dient op een hoger niveau te liggen dan de terrasbekleding. Het afdichtingsmembraan onder de dorpel dient op zijn beurt het in de muur aanwezige spouwmembraan te overlappen.
De goot voor de toegangsdeur dient zodanig gedimensioneerd te zijn dat het water dat op deze plaats van de gevel vloeit, afgevoerd kan worden. Het is echter niet de bedoeling dat deze goot ook de waterafvoer van het terras verzekert. Hiervoor moeten er immers geschikte waterafvoeren en zo nodig bijkomende afvoerkolken en spuwers voorzien worden, die op regelmatige basis gecontroleerd worden om de verstopping ervan tegen te gaan. Verder dient men erop toe te zien dat de betegeling steeds een minimale helling van 1,5 % van de deuropening weg vertoont.