ETICS - Aansluiting op excentrisch geplaatste vensters (langs de buitenzijde van de dragende muur)

Aandachtspunten

- Voor de algemene aandachtspunten omtrent de verschillende posities van het schrijnwerk ten opzichte van het ETICS verwijzen we naar fiche 1495.
- De oplossing D die in deze detailfiche besproken wordt, is thermisch gezien de meest voordelige en dit, zowel voor kaders met als zonder thermische onderbreking.
- Om akoestische lekken te beperken, kan het in een matig tot zeer lawaaierige omgeving nodig zijn om:
* het buitenschrijnwerk aan de ruwbouw te bevestigen met behulp van L-ijzers die continu doorlopen over de omtrek van het schrijnwerk
* in een doorlopend zwaar plaatsingskader of prekader (stelkader) te voorzien. Dit kan voorafgaand aan de plaatsing aan het schrijnwerk bevestigd worden, waarna beide aan de ruwbouw verankerd worden. Men kan ook gebruikmaken van stelkaders die eerst aan de ruwbouw verankerd worden en waarin het schrijnwerk nadien lucht- en regendicht bevestigd kan worden. Deze laatste oplossing heeft als voordeel dat het schrijnwerk gemakkelijk vervangen kan worden zonder het ETICS te beschadigen.
De ruimte tussen het schrijnwerk (of het prekader) en de muur, die onvermijdelijk is ten gevolge van de vlakheidsafwijkingen van de muur, moet opgevuld worden met een opzwellend schuim (nr. 10).
- De afmetingen van de dagopening van de dragende muur zijn bij voorkeur groter dan deze van het buitenschrijnwerk. Zo kan het schrijnwerk nadien vervangen worden zonder het ETICS te beschadigen.
- De regendichte aansluiting tussen het ETICS en het schrijnwerk wordt gerealiseerd door een geschikte afdichtingsband (bv. met een weerstand tegen slagregen van 600 Pa of 900 Pa) aan te brengen tussen de isolatie en het schrijnwerk. Deze afdichtingband moet voldoende samengedrukt worden.
Om de aansluiting van de bepleistering op het schrijnwerk tot stand te brengen, wordt er hiertussen een gevelkit (soepele voeg) aangebracht (eventueel in combinatie met een stopprofiel).
Bij kleine gevelopeningen en een dun pleistersysteem hoeft er niet altijd een soepele voeg aangebracht te worden, maar kan een V-vormige snede in de bepleistering in combinatie met een achterliggende afdichtingsband volstaan.
Daarnaast zijn er diverse profielen op de markt beschikbaar die de functie van de soepele voeg kunnen overnemen. Sommige van deze profielen zijn bijkomend voorzien van een geïntegreerde dichtingsband, waardoor ook het gebruik van de voormelde afdichtingsband (zwelband) overbodig wordt (nr.5) . Voorwaarde is wel dat de waterdichtheid van de aldus gecreëerde aansluiting onder de te verwachten regenbelasting (beproefde eigenschappen) gegarandeerd wordt en dat de hechting van deze profielen aan het schrijnwerk duurzaam is (in situ te controleren).
Dergelijke profielen kunnen bovendien grotere bewegingen opnemen en kunnen ingedeeld worden op basis van de bewegingsvrijheid zie ze toelaten (zie tabel 8 uit TV 257).
Over het algemeen wordt het gebruik van profielen met tweedimensionale (type 2) of driedimensionale bewegingscompensatie (type 3) aanbevolen. Deze profielen mogen nadien niet afgewerkt worden met een soepele voeg.
- De vensterdorpels (met opstanden aan de zijkanten en aan de achterkant) moeten toelaten om het regenwater af te voeren en weg te leiden van het gevelvlak.
De drainering van het schrijnwerk mag niet achter het ETICS uitmonden en mag niet belemmerd worden door de dorpel. De hoekverbindingen van het schrijnwerk moeten waterdicht zijn.
De dorpels worden bij voorkeur vervaardigd uit metaal (bv. uit - eventueel gelakt - aluminium). Het gebruik van dorpels uit natuursteen of beton (die voorzien zijn van een druiplijst aan de onderzijde) is eveneens mogelijk. Deze bieden echter geen verticale bescherming tegen regen ter hoogte van hun aansluiting met het ETICS.
Indien de dorpel en zijn aansluitingen met het schrijnwerk waterdicht zijn, dan is er geen bijkomend afdichtingssysteem onder de dorpel vereist. Het is in voorkomend geval wel noodzakelijk dat de aansluiting tussen de zijdelingse opstanden en de achterste opstand van de dorpel (hiel) volledig waterdicht is. Men zou de voorkeur moeten geven aan dorpels met afneembare eindkappen, die het verschuiven van de dorpel mogelijk maken (thermische vervorming) en voorzien zijn van waterdichte pads waarvan de doeltreffendheid bewezen is.
De waterdichte aansluiting van de hiel van de dorpel met het schrijnwerk moet door de schrijnwerker gerealiseerd worden. Dit gebeurt doorgaans door een voldoende afscherming middels het schrijnwerkprofiel of door het tussenvoegen van een afdichtingsband.
Als men niet kan rekenen op de waterdichtheid van de dorpel en zijn aansluitingen met het schrijnwerk, dan moet men, vóór het plaatsen van de dorpel, in een afdichtingssysteem voorzien. Vervolgens kan men overgaan tot de plaatsing van de dorpel en de bevestiging ervan aan het schrijnwerk. De ontwatering tussen de dorpel en het afdichtingssysteem kan bijvoorbeeld gegarandeerd worden door op deze plaats in een speling te voorzien. In voorkomend geval wordt er geen afdichtingsband onder de dorpel aangebracht.
De regendichte aansluiting van het ETICS met de zijdelingse opstanden van de dorpel behoort tot de verantwoordelijkheid van de gevelwerker. Hij voorziet hiertoe in een afdichtingsband tussen de dorpelopstanden en de dagkantisolatie. De zijdelingse opstanden van de dorpel moeten voldoende breed zijn om de afdichtingsband over zijn volledige breedte (doorgaans 15 mm) hierop te kunnen plaatsen. Een kitvoeg tussen de dorpelopstanden en de bepleistering is optioneel. Het afwerkpleister moet gelijkliggen met het uiteinde van de zijdelingse opstanden van de dorpel.
De dorpelelementen mogen niet langer zijn dan 3 m. Voor grotere lengtes dient men in afzonderlijke delen met schuifverbindingen en een voegafdichting te voorzien.
De thermische isolatie van het ETICS moet tegen de onderzijde van de dorpel aansluiten (wat niet altijd evident is omwille van de helling en de bevestigingen van de dorpel).
- De gevelwerker dient er op toe te zien dat de gebeurlijke opening tussen de opstanden van de dorpel en het schrijnwerk, het zogenoemde 'trou du métier', afgedicht wordt. Het gaat hier om de opening die kan ontstaan ter hoogte van de aansluitingen tussen het schrijnwerk en de zijdelingse opstanden van de dorpel (zie afb. 5).
Wanneer de afdichtingsband die op de zijdelingse opstanden van de dorpel aangebracht wordt voldoende ver tot tegen de hiel van de dorpel of het schrijnwerk doorgetrokken wordt, dan wordt deze opening in principe afgedicht. Hierdoor kan het verticale aansluitprofiel bovenop deze afdichtingsband tegen het schrijnwerk geplaatst worden zodat de eventuele vervormingen van de dorpel opgevangen worden zonder aan dit aansluitprofiel doorgegeven te worden.
- Bij dikke isolatiematerialen moet het toebehoren dat aan de draagmuur of aan de raamkozijnen (dorpels, vensterbanken en muurkappen) bevestigd is, idealiter op één of meerdere verstevigingshaken rusten om weerstand te kunnen bieden aan de windwerking of aan lokale belastingen.
Er bestaan ook kleine profielen die men op het uiteinde van voornoemde haken kan plaatsen en die vastgeklemd kunnen worden op de druiplijst van de vensterdorpel. Deze brengen evenwel de correcte plaatsing van de afdichtingsband tussen de vensterdorpel en het ETICS in het gedrang.
Een andere oplossing om de verstevigingshaak aan het toebehoren te bevestigen, is het gebruik van een aangepaste lijm (bv. polyurethaan). Koudebruggen kunnen vermeden worden door bij de plaatsing van de verstevigingshaak in een aangepaste, drukvaste en schroefbare isolatie te voorzien.
Er kan ook gebruikgemaakt worden van PU-hoekstukken met hoge densiteit of van hoekstukken uit composietmaterialen.