3. Behouwing en afwerking van natuursteen
3.3 Aanbevelingen voor de keuze van een behouwing of afwerking
Uit de besproken bewerkingen kan niet naar willekeur worden gekozen.
Soms is een bewerking op bepaalde steensoorten niet of nauwelijks uitvoerbaar. Het frijnen van graniet is bijvoorbeeld zinloos, daar het te hard is voor deze behandeling : er zouden alleen maar onregelmatigheden ontstaan. Marmer kan niet worden gebouchardeerd, omdat het te zacht is en te veel losnervige breekbare aders kan bezitten, waardoor het kan breken. Elke behouwing eist een minimale dikte van de steen (in verhouding met de kracht en de dichtheid van de toegebrachte slagen).
Alle platen dunner dan 30 mm hebben bij gehamerde bewerkingen kans op breken.
De oppervlaktebewerkingen beïnvloeden in grote mate het uiteindelijk aspect van de steen. Zo kan de kleur van een steenoppervlak sterk verschillen bij een specifieke afwerking. Het polijsten bijvoorbeeld maakt over het algemeen de kleuren intenser en donkerder, terwijl het 'vlammen' het kleurenpallet gewoonlijk verzacht.
De behouwingen en afwerkingen moeten vanzelfsprekend gekozen worden volgens het toekomstige gebruik van de steen. Voor vloerbekledingen wordt natuursteen vooral gepolijst en gezoet, hoewel deze laatste afwerking afgeraden wordt voor drukbelopen vloeren, zoals bijvoorbeeld in collectieve gebouwen (zie tabel 11). Hoewel de keuze van de vloerafwerking in de eerste plaats een kwestie is van persoonlijke smaak, moet men toch enkele praktische aspecten in overweging nemen zoals de gladheid van de vloer, zijn onderhoud of duurzaamheid (zie TV 213, § 3.4.3).
We dienen ons ook af te vragen of het decoratieve effect zich in een bepaald milieu kan handhaven. Ruwe bewerkingen hechten veel stof en vuil aan en vergen soms veel onderhoud (wil men althans het beoogde effect behouden). Waar er kans is op mechanische beschadigingen, kiezen we bij voorkeur geen vlakke bewerkingen waarop zich gemakkelijk krassen kunnen aftekenen. Behouwing en afwerking dienen dus te passen bij het toekomstige gebruik, zowel uit esthetisch als uit functioneel oogpunt.
In andere gevallen zijn sommige bewerkingen zinloos, omdat het decoratieve effect van de steen verloren gaat. Marmer en graniet worden daarom bijna nooit als eindafwerking geschuurd (omwille van een verlies aan levendigheid) maar worden in plaats daarvan gezoet of gepolijst.
Een groot deel van de bouwelementen in natuursteen kan worden gepolijst. Denken we maar aan gevelbekledingen en het gebruik van steen in gebouwen als vloer, als keuken- en badkamerafwerking. Vooral bij graniet bieden gepolijste afwerkingen het voordeel dat de duurzaamheid tegen atmosferische omstandigheden groter is (geringere vervuiling, organismen hechten moeilijker aan het oppervlak). Anderzijds dient men er rekening te houden met het feit dat bepaalde gepolijste natuurstenen, gebruikt als gevelbekleding, tijdelijk een tintverandering kunnen ondergaan tijdens het bevochtigings- en drogingsproces.
Bij vloerbedekkingen moet men het anti-slipkarakter van de afwerking van de steen in aanmerking nemen (zie § 4.4.4). Dit geldt vooral voor buitenvloerbedekkingen en in mindere mate ook voor binnenvloerbedekkingen, afhankelijk van de bestemming van de ruimten. Bij gepolijste traptreden dient men zeer opmerkzaam te zijn voor slipgevaar, de tredeneus dient alleszins een anti-slipkarakter te hebben. Belangrijk is te weten dat bij natuursteen voor vloerbedekkingen (vooral buiten) de polijstglans steeds tijdelijk is, behalve met een specifiek onderhoud.
Gepolijste stenen zijn vanzelfsprekend geschikt voor gebruik als verticale binnenbekleding. Voor verticale buitenbekleding echter dient men ervoor te zorgen granietsoorten te gebruiken die weinig gevoelig zijn voor glansverlies. Marmer is haast altijd gevoelig voor glansverlies, vooral wanneer het polijsten toegepast wordt op muurvoeten; deze zijn immers blootgesteld aan opspattend water dat meestal schurende elementen (stof, zand) of agressieve elementen (opspattend water, vervuild door zure regen of strooizout) bevat.