-
1. Massieve muur uit baksteen
-
2. Thermsiche isolatie en haar bevestigingssysteem (zie artikel Buildwise 2013/02.04)
-
3. Dampscherm
-
4. Leidingspouw
-
5. Binnenafwerking
-
6. Vloerafwerking
-
7. Dekvloer
-
8. Eventueel membraan (PE-folie)
-
9. Eventuele akoestische isolatie
-
10. Thermische isolatie van de vloer
-
11. Eventuele barrière tegen vocht
-
12. Betonnen vloerplaat
-
13. Barrière tegen vocht
- 14. Eventuele injectiezone tegen opstijgend grondvocht
-
1. Massieve muur uit baksteen
-
2. Thermsiche isolatie en haar bevestigingssysteem (zie artikel Buildwise 2013/02.04)
-
3. Dampscherm
-
4. Leidingspouw
-
5. Binnenafwerking
-
6. Weinig vochtgevoelig isolerend bouwblok
-
7. Vloerafwerking
-
8. Dekvloer
-
9. Eventueel membraan (PE-folie)
-
10. Eventuele akoestische isolatie
-
11. Thermische isolatie van de vloer
-
12. Eventuele barrière tegen vocht
-
13. Betonnen vloerplaat
-
14. Barrière tegen vocht
- 15. Eventuele injectiezone tegen opstijgend grondvocht
-
1. Massieve muur uit baksteen
-
2. Demontabel afwerking
-
3. Luchtdichte aansluiting
-
4. Weinig vochtgevoelig isolerend bouwblok
-
5. Vloerafwerking
-
6. Dekvloer
-
7. Eventueel membraan (PE-folie)
-
8. Eventuele akoestische isolatie
-
9. Thermische isolatie van de vloer
-
10. Eventuele barrière tegen vocht
-
11. Betonnen vloerplaat
-
12. Barrière tegen vocht
- 13. Eventuele injectiezone tegen opstijgend grondvocht
-
1. Massieve muur uit baksteen
-
2. Thermsiche isolatie en haar bevestigingssysteem (zie artikel Buildwise 2013/02.04)
-
3. Dampscherm
-
4. Leidingspouw
-
5. Binnenafwerking
-
6. Weinig vochtgevoelig isolerend bouwblok
-
7. Vloerafwerking
-
8. Dekvloer
-
9. Betonnen vloerplaat
- 10. Eventuele injectiezone tegen opstijgend grondvocht
DIAGNOSE
Men dient steeds de voorkeur te geven aan isolatie langs de buitenzijde. Wanneer deze oplossing niet mogelijk is en alvorens men overgaat tot de isolatie van een buitenmuur langs de binnenzijde, dient men zich ervan te vergewissen dat deze muur in goede staat verkeert en dat de werkzaamheden geen nefaste invloed zullen hebben op het gebouw. Het is dus noodzakelijk om eerst een diagnose uit te voeren met als doel om:
- na te gaan of de vochttoevoer naar de gevel beperkt blijft (opstijgend grondvocht, infiltraties, inwendige condensatie ...) ;
- na te gaan of de eigenschappen van de gevel en de verschillende gevelelementen geschikt zijn (vorstweerstand van de metselwerkelementen, dampdoorlaatbaarheid van de buitenafwerking, vochtgevoeligheid van de metselwerkelementen ...).
Meer informatie over de diagnose vindt u hier.
ONTWERP
Risico op condensatie
- Men dient de isolatie van de buitenmuur (2) aan te sluiten op de thermische isolatie van de vloer (10) (idealiter overeenkomstig de EPB-regels). Indien de vloerplaat op de volle grond volledig vervangen wordt, dan volstaat het om de vloerisolatie door te trekken tot aan de voet van de gevelmuur en deze te verbinden met de isolatie van de muur. Een mogelijk alternatief is de plaatsing van een isolerend bouwblok aan de muurvoet (zie variante). Deze variante is bijzonder aanbevolen wanneer er tegen de muur een soepel isolatiemateriaal gebruikt wordt. Het isolerende bouwblok kan dan dienst doen als stopelement bij de uitvoering van de dekvloer. Indien de continuïteit van de isolatie gewaarborgd is, in het bijzonder ter hoogte van de details, en indien het binnenklimaat gezond is (goed geventileerd gebouw met beperkte dampproductie), dan is het risico op condensatie en schimmelvorming voor dit detail te verwaarlozen.
- De leidingspouw (4) kan opgevuld worden met een soepel isolatiemateriaal. Zodoende is het mogelijk om de dikte van de isolatie (2) te verminderen. In voorkomend geval moet de warmteweerstand van de in de leidingspouw aangebrachte isolatie minstens 1,5 keer kleiner zijn dan deze van de basisisolatie (2).
- Om capillair opstijgend vocht vanuit de grond te voorkomen, strekt het tot aanbeveling om onder de vloerplaat in een barrière tegen vocht te voorzien (13). Indien de vloerplaat niet vervangen wordt, dan is het raadzaam om een barrière tegen vocht tussen de vloerplaat en de isolatie aan te brengen (11).
- Om inwendigecondensatieproblemen te vermijden is het noodzakelijk om een dampscherm te plaatsen (3). Dit dampscherm kan eventueel hygrovariabel zijn (d.w.z. dat het de droging van de muur in de zomer bevordert en de vochtoverdracht naar de muur in de winter beperkt (beperkte relatieve vochtigheid), voor zover het binnenklimaat beheerst wordt). Meer informatie over de keuze van het dampscherm vindt u hier.
- Zonder de bouwknopen aan te pakken, heeft het slechts weinig zin om de isolatiediktes op te drijven teneinde de thermische prestaties te verhogen. Bij isolatie langs de binnenzijde zal een gebouw met een isolatielaag van 6 cm waarin ook de bouwknopen goed aangepakt werden bijvoorbeeld thermisch beter presteren dan wanneer ditzelfde gebouw geïsoleerd zou worden met 20 cm isolatiemateriaal maar er geen aandacht besteed werd aan de bouwknopen (in dit laatste geval kunnen 70 % van de verliezen toegeschreven worden aan de bouwknopen). Het strekt dus tot aanbeveling om de bouwknopen met de nodige aandacht te behandelen om het risico op condensatie te verminderen en te komen tot een goede energieprestatie.
Voor meer informatie omtrent het risico op condensatie en de thermische prestaties van dit detail kan u terecht in de fiche "Risico op condensatie en thermische prestatie: specifieke berekening" die gedownload kan worden onderaan deze pagina.
Luchtdichtheid
- De ontwerper moet zich ervan vergewissen dat elke wand luchtdicht is (membraan, bepleistering ...). Deze verschillende luchtdichte elementen worden aangegeven op het bovenstaande schema en gecommuniceerd aan de firma die de werkzaamheden uitvoert.
- Indien de luchtdichtheid tot stand gebracht wordt door het dampscherm (3), dan dient men toe te zien op de continuïteit van de luchtdichte barrière door het dampscherm te verbinden met het membraan dat onder de dekvloer gelegen is (6) (zie TV 255).
- Elke luchtcirculatie tussen de isolatie en de muur moet vermeden worden, aangezien dit nadelig is voor de warmteweerstand van het geheel en tot inwendige condensatie kan leiden.
- Er moet een voldoende grote leidingspouw (4) aanwezig zijn voor de doorgang van kabels, leidingen en eventuele contactdozen.
Brandveiligheid
Geen specifieke aandachtspunten
Akoestisch comfort
Het isoleren van de muur langs de binnenzijde kan de geluidsisolatie verminderen indien er gebruikgemaakt wordt van een stijf isolatiemateriaal (zie de artikel Buildwise 2018/02.13).
Een akoestische-isolatielaag (9) kan nuttig zijn om de contactgeluidsoverdracht te beperken (zie TV 264, § 2.1.6).
Stabiliteit
Het gebruik van zware voorzetwanden (> 50 kg/m²) vereist een controle van het vermogen van de vloerplaat om deze bijkomende last te dragen. Men kan overwegen om de krachten over te dragen via de draagmuur, bijvoorbeeld met behulp van hoekprofielen of bevestigingen. Dit geldt met name wanneer de bestaande vloerplaat behouden blijft. Deze controles moeten uitgevoerd worden door een gekwalificeerd studiebureau.
UITVOERING
- De binnenisolatie mag nooit tegen een muur geplaatst worden die vochtig is of vochtig kan worden. Alle vochtgerelateerde problemen moeten opgelost worden vooraleer de isolatie aangebracht wordt. Capillair opstijgend vocht vanuit de grond moet voorkomen worden door maatregelen te nemen aan de muurvoet (bv. injecties, zie TV 252).
- De plaatsing van het dampscherm dient verzorgd te gebeuren. De aansluitingen moeten gewaarborgd zijn en doorboringen van het membraan zijn uit den boze. Indien er toch een doorboring plaatsgrijpt, dan dient men deze op gepaste wijze te behandelen: kleefband, moffen, vloeibare afdichting ... (zie TV 255). De eventuele doorvoering van kabels zou bij voorkeur moeten gebeuren via de leidingspouw (4).
- De gebeurlijke delen van de bepleistering die niet aan de te isoleren muur hechten, moeten verwijderd worden. De muur moet stabiel, in goede staat en proper zijn. Alle oude afwerkingen die op de te isoleren muur aanwezig zijn moeten verwijderd worden, vooral indien ze vochtgevoelig zijn.
- Het binnenisolatiesysteem moet zodanig uitgevoerd worden dat er geen ruimte tussen de muur en de isolatie blijft. Elke luchtcirculatie op deze plaats zou nadelig zijn voor de warmteweerstand van het geheel.
- In risicozones moeten de barrières tegen vocht (11 of 13) ook bescherming bieden tegen radon (zie TV 211).
FASERING VAN DE WERKEN
Indien eerst de vloer geïsoleerd wordt en de muur in een latere fase langs binnen geïsoleerd wordt:
- dan moet ervoor gezorgd worden dat de thermische isolatie van de vloer in een later stadium verbonden kan worden met de binnenisolatie van de muur. Idealiter zouden de dekvloer en de vloerafwerking zich niet mogen uitstrekken tot aan de buitenmuur. Men dient in randstroken uit een (drukvast) isolatiemateriaal te voorzien tegen de muur (breedte gelijk aan de voorziene dikte van de latere binnenisolatie) en deze rand af te werken met een voorlopige vloerafwerking die in een latere fase eenvoudig verwijderd kan worden zonder de rest van de vloer te beschadigen ;
- vermits er geen isolatie aanwezig is ter hoogte van de muren, bestaat er een risico op condensatie aan de aansluiting tussen de vloer en de buitenmuur. Het gebruik van vochtgevoelige materialen in deze zone is dus uit den boze: geen houten plinten, geen houten vloerafwerkingen, tenzij deze voldoende duurzaam of verduurzaamd zijn (risico op houtrot). Het risico op schimmels is kleiner in goed geventileerde gebouwen met een beperkte dampproductie ;
- de barrière tegen vocht onder de dekvloer mag niet afgesneden worden ter hoogte van de vloer. Ze moet 5 cm doorlopen om in een later stadium de luchtdichte aansluiting tussen de vloer en de muur te kunnen waarborgen. In tussentijd kan het membraan omgeplooid worden en bewaard worden als wachtfolie onder de voorlopige vloerafwerking. Men moet ervoor zorgen dat het membraan niet beschadigd wordt.
Indien eerst de muur geïsoleerd wordt en de vloer in een latere fase gerenoveerd wordt:
- dan is het risico op condensatie ter hoogte van de aansluiting tussen de vloer en de buitenmuur minder groot dan bij de vorige fasering. Toch is het voorzichtigheidshalve aangeraden om, zowel voor het risico op condensatie als voor het risico op capillair opstijgend vocht, in een isolerende muurvoet te voorzien (zie variante) evenals in weinig vochtgevoelige afwerkingsmaterialen aan de muurvoet. Er moet geanticipeerd worden op de barrière tegen vocht (11) en de aansluiting ervan door deze reeds gedeeltelijk onder het isolerende bouwblok te plaatsen met een wachtstrook van enkele centimeters onder de plint ;
- indien de vloerafwerking niet vervangen wordt, dan moet men de vochtgevoelige materialen uit de randzone verwijderen. De houten vloerafwerking mag niet doorlopen onder de binnenisolatie (risico op houtrot). Men dient de voorkeur te geven aan weinig vochtgevoelige materialen ;
- om in de tweede fase de continuïteit van de luchtdichtheid te kunnen realiseren, strekt het tot aanbeveling om hierop te anticiperen door onder de tijdelijke afwerking in een aansluitstrook te voorzien in afwachting van het vervolg van de werken. Deze wachtstrook zal gebruikt worden om de aansluiting met de dekvloer of het eventuele membraan (8) te realiseren.
REFERENTIES
- Isolatie langs de binnenzijde van bestaande muren: diagnose (artikel Buildwise 2012/04.16)
- Isolatie langs de binnenzijde van bestaande muren: systemen en dimensionering (artikel Buildwise 2013/02.04)
- Isolatie langs de binnenzijde van bestaande muren: detaillering (artikel Buildwise 2017/03.12)
- Het bouwdetail: een ware eisenbundel (Buildwise Magazine nr. 45, 2015/1)
- Renofase Praktijkgids Detaillering van binnenisolatie
Men dient steeds de voorkeur te geven aan isolatie langs de buitenzijde. Wanneer deze oplossing niet mogelijk is en alvorens men overgaat tot de isolatie van een buitenmuur langs de binnenzijde, dient men zich ervan te vergewissen dat deze muur in goede staat verkeert en dat de werkzaamheden geen nefaste invloed zullen hebben op het gebouw. Het is dus noodzakelijk om eerst een diagnose uit te voeren met als doel om:
- na te gaan of de vochttoevoer naar de gevel beperkt blijft (opstijgend grondvocht, infiltraties, inwendige condensatie ...) ;
- na te gaan of de eigenschappen van de gevel en de verschillende gevelelementen geschikt zijn (vorstweerstand van de metselwerkelementen, dampdoorlaatbaarheid van de buitenafwerking, vochtgevoeligheid van de metselwerkelementen ...).
Meer informatie over de diagnose vindt u hier.
ONTWERP
Risico op condensatie
- Men dient de isolatie van de buitenmuur (2) aan te sluiten op de thermische isolatie van de vloer (10) (idealiter overeenkomstig de EPB-regels). Indien de vloerplaat op de volle grond volledig vervangen wordt, dan volstaat het om de vloerisolatie door te trekken tot aan de voet van de gevelmuur en deze te verbinden met de isolatie van de muur. Een mogelijk alternatief is de plaatsing van een isolerend bouwblok aan de muurvoet (zie variante). Deze variante is bijzonder aanbevolen wanneer er tegen de muur een soepel isolatiemateriaal gebruikt wordt. Het isolerende bouwblok kan dan dienst doen als stopelement bij de uitvoering van de dekvloer. Indien de continuïteit van de isolatie gewaarborgd is, in het bijzonder ter hoogte van de details, en indien het binnenklimaat gezond is (goed geventileerd gebouw met beperkte dampproductie), dan is het risico op condensatie en schimmelvorming voor dit detail te verwaarlozen.
- De leidingspouw (4) kan opgevuld worden met een soepel isolatiemateriaal. Zodoende is het mogelijk om de dikte van de isolatie (2) te verminderen. In voorkomend geval moet de warmteweerstand van de in de leidingspouw aangebrachte isolatie minstens 1,5 keer kleiner zijn dan deze van de basisisolatie (2).
- Om capillair opstijgend vocht vanuit de grond te voorkomen, strekt het tot aanbeveling om onder de vloerplaat in een barrière tegen vocht te voorzien (13). Indien de vloerplaat niet vervangen wordt, dan is het raadzaam om een barrière tegen vocht tussen de vloerplaat en de isolatie aan te brengen (11).
- Om inwendigecondensatieproblemen te vermijden is het noodzakelijk om een dampscherm te plaatsen (3). Dit dampscherm kan eventueel hygrovariabel zijn (d.w.z. dat het de droging van de muur in de zomer bevordert en de vochtoverdracht naar de muur in de winter beperkt (beperkte relatieve vochtigheid), voor zover het binnenklimaat beheerst wordt). Meer informatie over de keuze van het dampscherm vindt u hier.
- Zonder de bouwknopen aan te pakken, heeft het slechts weinig zin om de isolatiediktes op te drijven teneinde de thermische prestaties te verhogen. Bij isolatie langs de binnenzijde zal een gebouw met een isolatielaag van 6 cm waarin ook de bouwknopen goed aangepakt werden bijvoorbeeld thermisch beter presteren dan wanneer ditzelfde gebouw geïsoleerd zou worden met 20 cm isolatiemateriaal maar er geen aandacht besteed werd aan de bouwknopen (in dit laatste geval kunnen 70 % van de verliezen toegeschreven worden aan de bouwknopen). Het strekt dus tot aanbeveling om de bouwknopen met de nodige aandacht te behandelen om het risico op condensatie te verminderen en te komen tot een goede energieprestatie.
Voor meer informatie omtrent het risico op condensatie en de thermische prestaties van dit detail kan u terecht in de fiche "Risico op condensatie en thermische prestatie: specifieke berekening" die gedownload kan worden onderaan deze pagina.
Luchtdichtheid
- De ontwerper moet zich ervan vergewissen dat elke wand luchtdicht is (membraan, bepleistering ...). Deze verschillende luchtdichte elementen worden aangegeven op het bovenstaande schema en gecommuniceerd aan de firma die de werkzaamheden uitvoert.
- Indien de luchtdichtheid tot stand gebracht wordt door het dampscherm (3), dan dient men toe te zien op de continuïteit van de luchtdichte barrière door het dampscherm te verbinden met het membraan dat onder de dekvloer gelegen is (6) (zie TV 255).
- Elke luchtcirculatie tussen de isolatie en de muur moet vermeden worden, aangezien dit nadelig is voor de warmteweerstand van het geheel en tot inwendige condensatie kan leiden.
- Er moet een voldoende grote leidingspouw (4) aanwezig zijn voor de doorgang van kabels, leidingen en eventuele contactdozen.
Brandveiligheid
Geen specifieke aandachtspunten
Akoestisch comfort
Het isoleren van de muur langs de binnenzijde kan de geluidsisolatie verminderen indien er gebruikgemaakt wordt van een stijf isolatiemateriaal (zie de artikel Buildwise 2018/02.13).
Een akoestische-isolatielaag (9) kan nuttig zijn om de contactgeluidsoverdracht te beperken (zie TV 264, § 2.1.6).
Stabiliteit
Het gebruik van zware voorzetwanden (> 50 kg/m²) vereist een controle van het vermogen van de vloerplaat om deze bijkomende last te dragen. Men kan overwegen om de krachten over te dragen via de draagmuur, bijvoorbeeld met behulp van hoekprofielen of bevestigingen. Dit geldt met name wanneer de bestaande vloerplaat behouden blijft. Deze controles moeten uitgevoerd worden door een gekwalificeerd studiebureau.
UITVOERING
- De binnenisolatie mag nooit tegen een muur geplaatst worden die vochtig is of vochtig kan worden. Alle vochtgerelateerde problemen moeten opgelost worden vooraleer de isolatie aangebracht wordt. Capillair opstijgend vocht vanuit de grond moet voorkomen worden door maatregelen te nemen aan de muurvoet (bv. injecties, zie TV 252).
- De plaatsing van het dampscherm dient verzorgd te gebeuren. De aansluitingen moeten gewaarborgd zijn en doorboringen van het membraan zijn uit den boze. Indien er toch een doorboring plaatsgrijpt, dan dient men deze op gepaste wijze te behandelen: kleefband, moffen, vloeibare afdichting ... (zie TV 255). De eventuele doorvoering van kabels zou bij voorkeur moeten gebeuren via de leidingspouw (4).
- De gebeurlijke delen van de bepleistering die niet aan de te isoleren muur hechten, moeten verwijderd worden. De muur moet stabiel, in goede staat en proper zijn. Alle oude afwerkingen die op de te isoleren muur aanwezig zijn moeten verwijderd worden, vooral indien ze vochtgevoelig zijn.
- Het binnenisolatiesysteem moet zodanig uitgevoerd worden dat er geen ruimte tussen de muur en de isolatie blijft. Elke luchtcirculatie op deze plaats zou nadelig zijn voor de warmteweerstand van het geheel.
- In risicozones moeten de barrières tegen vocht (11 of 13) ook bescherming bieden tegen radon (zie TV 211).
FASERING VAN DE WERKEN
Indien eerst de vloer geïsoleerd wordt en de muur in een latere fase langs binnen geïsoleerd wordt:
- dan moet ervoor gezorgd worden dat de thermische isolatie van de vloer in een later stadium verbonden kan worden met de binnenisolatie van de muur. Idealiter zouden de dekvloer en de vloerafwerking zich niet mogen uitstrekken tot aan de buitenmuur. Men dient in randstroken uit een (drukvast) isolatiemateriaal te voorzien tegen de muur (breedte gelijk aan de voorziene dikte van de latere binnenisolatie) en deze rand af te werken met een voorlopige vloerafwerking die in een latere fase eenvoudig verwijderd kan worden zonder de rest van de vloer te beschadigen ;
- vermits er geen isolatie aanwezig is ter hoogte van de muren, bestaat er een risico op condensatie aan de aansluiting tussen de vloer en de buitenmuur. Het gebruik van vochtgevoelige materialen in deze zone is dus uit den boze: geen houten plinten, geen houten vloerafwerkingen, tenzij deze voldoende duurzaam of verduurzaamd zijn (risico op houtrot). Het risico op schimmels is kleiner in goed geventileerde gebouwen met een beperkte dampproductie ;
- de barrière tegen vocht onder de dekvloer mag niet afgesneden worden ter hoogte van de vloer. Ze moet 5 cm doorlopen om in een later stadium de luchtdichte aansluiting tussen de vloer en de muur te kunnen waarborgen. In tussentijd kan het membraan omgeplooid worden en bewaard worden als wachtfolie onder de voorlopige vloerafwerking. Men moet ervoor zorgen dat het membraan niet beschadigd wordt.
Indien eerst de muur geïsoleerd wordt en de vloer in een latere fase gerenoveerd wordt:
- dan is het risico op condensatie ter hoogte van de aansluiting tussen de vloer en de buitenmuur minder groot dan bij de vorige fasering. Toch is het voorzichtigheidshalve aangeraden om, zowel voor het risico op condensatie als voor het risico op capillair opstijgend vocht, in een isolerende muurvoet te voorzien (zie variante) evenals in weinig vochtgevoelige afwerkingsmaterialen aan de muurvoet. Er moet geanticipeerd worden op de barrière tegen vocht (11) en de aansluiting ervan door deze reeds gedeeltelijk onder het isolerende bouwblok te plaatsen met een wachtstrook van enkele centimeters onder de plint ;
- indien de vloerafwerking niet vervangen wordt, dan moet men de vochtgevoelige materialen uit de randzone verwijderen. De houten vloerafwerking mag niet doorlopen onder de binnenisolatie (risico op houtrot). Men dient de voorkeur te geven aan weinig vochtgevoelige materialen ;
- om in de tweede fase de continuïteit van de luchtdichtheid te kunnen realiseren, strekt het tot aanbeveling om hierop te anticiperen door onder de tijdelijke afwerking in een aansluitstrook te voorzien in afwachting van het vervolg van de werken. Deze wachtstrook zal gebruikt worden om de aansluiting met de dekvloer of het eventuele membraan (8) te realiseren.
REFERENTIES
- Isolatie langs de binnenzijde van bestaande muren: diagnose (artikel Buildwise 2012/04.16)
- Isolatie langs de binnenzijde van bestaande muren: systemen en dimensionering (artikel Buildwise 2013/02.04)
- Isolatie langs de binnenzijde van bestaande muren: detaillering (artikel Buildwise 2017/03.12)
- Het bouwdetail: een ware eisenbundel (Buildwise Magazine nr. 45, 2015/1)
- Renofase Praktijkgids Detaillering van binnenisolatie